Vorige week oordeelde de rechtbank Den Haag over een geschil waarin vrienden EUR 100.000 hadden uitgeleend aan de BV van een vriendin. De BV gaat failliet. Er lag een schriftelijke overeenkomst en er waren mondelinge afspraken gemaakt, die de rechtbank ook meeneemt in haar oordeel. Toch loopt het niet goed af.
De feiten
Vrienden hebben met een vriendin de voorwaarden besproken waaronder zij eventueel EUR 100.000 zouden gaan uitlenen aan de BV van die vriendin. Zij emailt: “Dat pandrecht is eigenlijk de enige zekerheid (behalve mijn woord en eer) die ik jullie nu kan geven.” En: “Ik wil op papier mijn privé hier buiten houden. Maar het zou m’n eer te na zijn om van de verantwoordelijkheden weg te lopen. Het is een behoorlijk bedrag wat ik van jullie leen, maar niet een bedrag wat nooit meer terug te betalen is.”
Partijen sluiten een schriftelijke overeenkomst van geldlening voor 10 jaar tegen 3%.
Een half jaar later gaat de BV failliet.
Er volgt emailverkeer. De vrienden brengen hun vriendin een wandeling in herinnering waarbij nog het een en ander is afgesproken: “En we zijn heel blij dat je in elk geval hebt toegezegd dat je onze mondelinge overeenkomst vwb het terugbetalen benadrukte tijdens de wandeling.”
De vriendin antwoordt dat de afwikkeling via de curator gaat, en: “Onveranderd blijft mijn morele verplichting naar jullie. Ik sta ermee op en ga er mee slapen.”
Later, tijdens een gesprek, bevestigt de vriendin dat het nog steeds haar intentie is de lening terug te betalen binnen de tien jaar die afgesproken is. Het gesprek is opgenomen.
De vrienden sommeren hun vriendin om het bedrag terug te betalen. De vriendin betaalt niet.
Naar de rechter
De vrienden eisen hun geld terug op grond van (o.a.) de mondelinge afspraak. Die moet volgens hen worden uitgelegd als hoofdelijke aansprakelijkheid van de vriendin in privé. De vriendin betwist dat zij hoofdelijk aansprakelijk is, zij stond borg voor de BV.
De beoordeling
De rechterbank oordeelt eerst over de gesprekken en het emailverkeer “mijn eer en woord” en “eer te na om voor mijn verantwoordelijkheden weg te lopen”. Hieruit blijkt niet dat de vriendin slechts een niet-afdwingbare morele of natuurlijke verbintenis aan wilde gaan. Integendeel, volgens de rechtbank leidt is de afspraak gemaakt dat de vriendin de lening in privé zal terugbetalen als de BV failliet wordt verklaard.
Dat begint dus goed. Maar de rechtbank buigt zich vervolgens over de vraag of deze afspraak kwalificeert als hoofdelijke aansprakelijkheid of als een particuliere borgtocht, zoals de vriendin stelt. De rechtbank legt uit dat hierbij doorslaggevend is of het voor eisers ofwel kenbaar was dat de schuld de vriendin niet aanging, en dat zij slechts zekerheid wilde stellen voor de schuld van haar BV ( = borgtocht), ofwel dat het eisers bekend was dat de schuld juist wel mede haarzelf betrof en haar direct naast de BV draagplichtig maakte voor het geheel ( = hoofdelijke aansprakelijkheid).
De rechtbank oordeelt dat sprake is van een overeenkomst van borgtocht. De tijdens de wandeling besproken rechtsverhouding betreft een losse aanvullende afspraak, naast de schriftelijke overeenkomst van geldlening. Het gaat hier bij uitstek om een situatie waarbij sprake is van het stellen van zekerheid, aldus de rechtbank.
De wet beschermt natuurlijke personen tegen het lichtzinnig aangaan van overeenkomsten van borgtocht. Daarom kan een particuliere borgtocht alleen bewezen kan worden door middel van een door de borg ondertekend geschrift (artikel 7:859 BW). Een vordering die is gegrond op een particuliere overeenkomst van borgtocht kan daarom uitsluitend worden toegewezen als er bewijs is van die borgtocht.
Maakt het nog verschil dat een deel van de geldlening is besteed aan uitgaven die niet aan te merken zijn als kosten ten behoeve van de normale bedrijfsuitoefening van de BV? Niet echt. Er is dan sprake van een gemengde overeenkomst: een deel wel en een deel niet-particuliere borgtocht. Aangezien deze delen niet gesplitst kunnen worden, valt de gehele overeenkomst van borgtocht onder het beschermde regime van de particuliere borgtocht, aldus de rechtbank.
Nu sprake is van particuliere borgtocht, rust op de vrienden de bewijslast dat die borgtocht is overeengekomen. Eisers hebben verklaard dat er geen ondertekend geschrift is en dat zij dit bewijs dus niet kunnen leveren.
Aangezien de vriendin het bestaan van de overeenkomst van borgtocht betwist én eisers het bewijs niet kunnen leveren, moet de rechtbank er in de beoordeling van de vordering van uitgaan dat er geen overeenkomst van borgtocht is.
Dit leidt ertoe dat de rechtbank de vordering afwijst. De vrienden blijven met lege handen achter. Bovendien zijn zij veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan hun vriendin ad EUR 6.662.
Het schuurt misschien maar een rechter kan niet om de feiten heen. De integrale uitspraak is te vinden op www.rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:RBDHA:2025:7995.
Met vrienden handelen kan, maar laat de voorwaarden juridisch toetsen en schriftelijk vastleggen.
Deze bijdrage werd geschreven door Marijke Schmitz. Hebt u vragen over dit onderwerp, neem dan contact op met haar of een van haar collega’s van team Ondernemingsrecht en Insolventie. Afspraken zijn mogelijk op onze vestigingen in Maastricht en Heerlen.
Nieuws Overzicht