Het achterwege laten van openbaarmaking van informatie onder de Wet open overheid

19.01.2022

In ons artikel van 27 oktober 2021 werden het doel en de reikwijdte van de Wet open overheid (hierna: ‘Woo’) besproken. Er kwam – onder meer – aan bod dat met de inwerkingtreding van de Woo overheidsorganisaties zich transparanter moeten opstellen om zo het belang van openbaarheid van publieke informatie beter te kunnen dienen. Openbaarmaking van publieke informatie kan echter achterwege blijven, indien er belangen zijn die in de weg staan aan openbaarmaking van die informatie. Deze belangen zijn in de wet opgenomen in uitzonderingsgronden. In dit – en een hierop volgend – artikel worden de belangrijkste aanscherpingen besproken die de Woo omtrent de uitzonderingsgronden met zich meebrengt.

De uitzonderingsgronden op basis waarvan het openbaar maken van informatie achterwege blijft, zijn opgenomen in hoofdstuk 5 van de Woo. De systematiek van de absolute en relatieve uitzonderingsgronden, zoals wij die nu kennen onder artikel 10, eerste en tweede lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: ‘Wob’), blijft in de Woo gehandhaafd onder artikel 5.1. Indien sprake is van een absolute uitzonderingsgrond, moet het bestuursorgaan het verzoek om informatieverstrekking afwijzen. Bij de absolute uitzonderingsgronden vindt er dus geen belangenafweging plaats. Het verstrekken van informatie blijft in ieder geval achterwege wanneer dit:

  • de eenheid van de Kroon in gevaar zou kunnen brengen;
  • de veiligheid van de Staat zou kunnen schaden;
  • gaat om vertrouwelijk aan de overheid meegedeelde bedrijfs- of fabricagegegevens;
  • bijzondere persoonsgegevens betreft.

Bij de relatieve uitzonderingsgronden dient er een belangenafweging plaats te vinden tussen het algemeen belang van openbaarheid en door de uitzonderingsgronden te beschermen belangen. Deze beschermde belangen zien ingevolge de Wob op:

  • de betrekkingen van Nederland met andere staten en met internationale organisaties;
  • de economische of financiële belangen van de overheid;
  • de opsporing en vervolging van strafbare feiten;
  • inspectie, controle en toezicht door overheidsorganen;
  • de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
  • het belang dat geadresseerde erbij heeft als eerste kennis te kunnen nemen van de informatie;
  • het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel derden.

Ten opzichte van de Wob introduceert de Woo een aantal aanpassingen in de hiervoor genoemde relatieve uitzonderingsgronden. Een – voor de praktijk – belangrijke aanpassing is de grondige herziening van de uitzonderingsgrond in de Wob die ziet op het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling, waarop hieronder nader wordt ingegaan. In ons volgende nieuwsartikel zullen wij de andere aanpassingen in de relatieve uitzonderingsgronden uitlichten.

Op grond van artikel 10, tweede lid, onderdeel g, van de Wob wordt geen informatie verstrekt voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van ‘het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden’. Onder de Wob kan op deze relatieve uitzonderingsgrond een beroep worden gedaan als door het verstrekken van informatie andere dan de overige in artikel 10 van de Wob genoemde belangen (in de bewoordingen van de wetgever) ‘te zeer worden geschaad’. In de Woo is deze uitzonderingsgrond gewijzigd.

Allereerst spreekt de Woo niet meer van een onevenredige bevoordeling, maar louter van onevenredige benadeling. Waarom de wetgever deze wijziging wenselijk achtte is niet gebleken. Het valt nog te bezien of deze wijziging veel verandering teweeg zal brengen. In de praktijk wordt immers voornamelijk de onevenredige benadeling van belangen ter sprake gebracht en gaat het veelal om situaties waarin de (onevenredige) bevoordeling van de ene partij samenvalt met de benadeling van de andere partij. Daarnaast kan slechts in ‘uitzonderlijke gevallen’, en indien het geen milieu-informatie betreft, openbaarmaking van informatie achterwege blijven als het gaat om onevenredige benadeling.

Deze (nog steeds) relatieve uitzonderingsgrond is apart opgenomen in de Woo en kan alleen ingeroepen worden wanneer openbaarmaking leidt tot een onevenredige benadeling van een niet in de absolute of (andere) relatieve uitzonderingsgronden genoemd belang. De uitzonderingsgrond ‘onevenredige benadeling’ kan niet meer gebruikt worden als een (subsidiaire) motivering naast een weigering van openbaarmaking op grond de andere beschermde belangen. In de praktijk wordt – bijvoorbeeld – vaker aangevoerd dat de economische of financiële belangen van een overheidsinstantie zich verzetten tegen openbaarmaking van de gevraagde informatie en dat daarnaast, door openbaarmaking van die informatie, de belangen van de betreffende overheidsinstantie of van anderen onevenredig kunnen worden benadeeld. Een dergelijke cumulatie van uitzonderingsgronden is niet meer mogelijk na de inwerkingtreding van de Woo. De ratio hierachter is dat de wetgever het niet langer wenselijk acht dat de uitzonderingsgrond over de onevenredige benadeling in de praktijk als een bijkomende grond wordt gebruikt of ‘misbruikt’.

Voor de praktijk blijft het wel nog mogelijk om bepaalde delen van een document, die niet reeds vanwege de (andere) absolute of relatieve uitzonderingsgronden zijn geweigerd, op grond van de onevenredige benadeling te weigeren. Daarenboven geldt dat, als het bestuursorgaan bij zijn beslissing kiest voor een absolute of relatieve uitzonderingsgrond en de motivering daarvan niet in rechte in stand blijft, dan het bestuursorgaan de oorspronkelijke motivering kan laten vallen en vervangen door een motivering op grond van de onevenredige benadeling, en andersom.

Nu de grond ‘onevenredige benadeling’ enkel in uitzonderlijke gevallen gebruikt mag worden, heeft de wetgever de motiveringsplicht hieromtrent verzwaard. In de kamerstukken wordt aangegeven dat de initiatiefnemers van de Woo gemeend hebben een uitzondering voor onvoorziene gevallen (die niet onder de andere uitzonderingsgronden vallen) op te nemen. Om die reden is deze uitzonderingsgrond zwaarder geclausuleerd dan de andere uitzonderingsgronden in de Woo. Hoe in de praktijk invulling wordt gegeven aan de ‘uitzonderlijke gevallen’ en hoe de verzwaarde motiveringsplicht moet worden toegepast – en hoe de bestuursrechter hiermee om zal gaan – is nog niet bekend en zal nog moeten worden afgewacht.

Dit artikel is geschreven door Ghazal Sarandib. Voor meer informatie over dit onderwerp kunt u met haar contact opnemen of met een van de andere specialisten van het team Overheid en Non-Profit, via g.sarandib@paulussen.nl of 043 – 321 66 40.

Nieuws Overzicht