Meer coulance bij termijnoverschrijdingen

27.09.2022

Niet alle termijnoverschrijdingen mogen leiden tot een niet-ontvankelijkverklaring. Artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt immers dat de niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift achterwege blijft indien redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is geweest. Van de indiener van het bezwaar- of beroepschrift dat na afloop van de termijn wordt ingediend, wordt verlangd dat hij aannemelijk maakt dat hij het bezwaar- of beroepschrift zo spoedig als dit redelijkerwijs van hem kan worden verlangd, heeft ingediend. Bij de beoordeling van de vraag of de indiener het bezwaar- of beroepschrift alsnog spoedig genoeg heeft ingediend, kan onderscheid gemaakt worden tussen bijzondere omstandigheden die de indiener persoonlijk betreffen, zoals ziekte of een ongeval en omstandigheden die aan de kant van het bestuursorgaan liggen, zoals het niet vermelden van de mogelijkheid om bezwaar of beroep in te stellen of het op onjuiste wijze bekendmaken van het besluit.

Tot april van dit jaar hanteerde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: “de Afdeling”) de – strenge – regel, dat wanneer een burger niet binnen de wettelijke termijn van zes weken bezwaar of beroep had ingediend, hij dat alsnog zo spoedig mogelijk moest doen nadat hij bekend was geworden (in sommige uitspraken ook wel geduid door “op de hoogte was geraakt of had kunnen raken”) met het betreffende besluit. ‘Zo spoedig mogelijk’ betekende volgens de Afdeling in elk geval binnen twee weken. Deze regel staat ook wel bekend als de ‘tweewekenregel’.

In een uitspraak van 26 april van dit jaar, over een uitweg in de gemeente IJsselstein, oordeelt de Afdeling als volgt:[1]

“Een belanghebbende, niet zijnde de aanvrager, die met het nemen van een besluit niet bekend was en ook redelijkerwijs niet bekend kon zijn, is in ieder geval niet verwijtbaar te laat met het maken van bezwaar of het instellen van beroep als hij dat doet binnen twee weken nadat hij te weten is gekomen dat een besluit is genomen dat zijn belangen kan raken. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan ook een later gemaakt bezwaar of ingesteld beroep als niet verwijtbaar te laat worden aangemerkt.”

Het lijkt erop dat in de bestuursrechtspraak, sinds deze uitspraak van de Afdeling, soepeler met de hiervoor genoemde tweewekenregel wordt omgegaan. In verschillende uitspraken van latere datum van zowel rechtbanken als de Afdeling zijn het (wel zeer) bijzondere feiten en omstandigheden (van persoonlijke aard) die tot het oordeel hebben geleid dat van verzuim aan de zijde van de indiener geen sprake was. Van belang is evenwel om te vermelden dat het zuivere tweepartijengeschillen betrof. Met andere woorden: in de betreffende zaken waren geen belangen van derden betrokken.

Dit artikel is geschreven door Sharon Fraats. Voor meer informatie over dit onderwerp kunt u met haar contact opnemen via s.fraats@paulussen.nl of met een van de andere specialisten van team Overheid en Non-Profit van kantoor Maastricht (043 321 66 40) of kantoor Heerlen (045 560 6000).

[1] ECLI:NL:RVS:2022:1239

Nieuws Overzicht