De drie bijzondere verstrekkingsvormen onder de Wet open overheid

22.05.2023

Op 1 mei 2022 is de Wet open overheid (hierna: ‘Woo’) – gedeeltelijk – in werking getreden en is de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: ‘Wob’) komen te vervallen. In eerdere nieuwsartikelen hebben wij toegelicht dat met de inwerkingtreding van de Woo overheidsorganisaties zich transparanter moeten opstellen om zo het belang van openbaarheid van publieke informatie beter te kunnen dienen. Ten opzichte van de Wob kent de Woo ook een aantal noviteiten, waaronder de mogelijkheid voor bestuursorganen om informatie die niet voor eenieder openbaar kan worden gemaakt, mogelijk wel aan één of enkele personen te verstrekken. Dit betreft de zogenaamde bijzondere informatieverstrekking.

Deze bijzondere informatieverstrekking kan zich voordoen in drie gevallen: bij informatie die betrekking heeft op de verzoeker (art. 5.5 Woo), als er klemmende redenen zijn om aan de verzoeker de gevraagde informatie te verstrekken (art. 5.6 Woo) of als het gaat om toegang tot informatie ten behoeve van onderzoek (art. 5.7 Woo). In een reeks nieuwsartikelen zullen wij deze drie bijzondere verstrekkingsvormen van informatie uitlichten.

In dit nieuwsartikel staat de bijzondere informatieverstrekkingsmogelijk van art. 5.5 Woo centraal.

Art. 5.5, eerste lid, van de Woo maakt het voor iedere natuurlijke persoon of iedere rechtspersoon mogelijk om bij een bestuursorgaan een verzoek om informatie in te dienen die op die (rechts)persoon betrekking heeft. Ook voor nabestaanden is het in beginsel mogelijk om informatie op te vragen over een (overleden) echtgenoot, geregistreerd partner, kind of ouder. De verzoeker dient bij zijn verzoek de aangelegenheid of het daarop betrekking hebbende document, waarover hij informatie wenst te ontvangen, te vermelden. Er kan dus geen onbepaald verzoek door de verzoeker worden ingediend.

Uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Woo blijkt dat in beginsel een verzoek in de zin van art. 5.5 Woo gehonoreerd dient te worden, tenzij een van de uitzonderingsgronden uit art. 5.1 of 5.2 Woo niet alleen aan openbaarmaking (voor eenieder), maar ook aan verstrekking aan (alleen) de verzoeker in de weg staat. Meer over de uitzonderingsgronden die opgenomen zijn in art. 5.1 Woo kunt u lezen in twee nieuwsartikelen die wij al eerder hebben gepubliceerd:

Het achterwege laten van openbaarmaking van informatie onder dee wet open overheid

Bedrijfs- en fabricagegegevens onder de wet open overheid

Naast deze uitzonderingsgrond bepaalt art. 5.2 Woo – kort gezegd – dat geen informatie wordt verstrekt die is opgesteld ten behoeve van intern beraad en waarin persoonlijke beleidsopvattingen zijn opgenomen.

De in de uitzonderingsgronden (art. 5.1 en 5.2 van de Woo) beschermde belangen, worden bij een toepassing van artikel 5.5 Woo op een andere manier afgewogen dan wanneer een verzoek wordt gedaan bij het bestuursorgaan om informatie voor eenieder openbaar te maken. Bij een selectieve verstrekking aan de verzoeker (op grond van art. 5.5 Woo) geldt dat het belang van een uitzonderingsgrond wordt afgewogen tegen het recht van de verzoeker zélf om de op hem betrekking hebbende informatie te ontvangen.

Een beslissing op grond van artikel 5.5 is een besluit. Het bestuursorgaan dient het besluit schriftelijk vast te leggen, omdat daarmee vaststaat dat de verstrekking geen openbaarmaking voor eenieder betreft. In het besluit kan het bestuursorgaan ook gebruikmaken van de mogelijkheid om voorwaarden op te leggen ter bescherming van de belangen van derden. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een geheimhoudingsplicht. Tegen een weigering of het opleggen van een voorwaarde staat bezwaar en beroep open. Overtreding van de opgelegde voorwaarden is een misdrijf en kan worden bestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of een geldboete (art. 8.1 Woo).

Waar men tot slot op bedacht moet zijn is dat de wetgever art. 5.5 Woo bestempelt als een “vangnetbepaling”. Indien een andere regeling over gegevens die op een verzoeker betrekking hebben een uitputtend karakter heeft, dan prevaleert die regeling en ligt het aldus op de weg van het bestuursorgaan het verzoek op grond van art. 5.5 Woo af te wijzen en het verzoek – waar nodig – door te zenden aan het bestuursorgaan dat bevoegd is het verzoek op grond van die bijzondere regeling te behandelen. De wetgever noemt als voorbeeld het recht van inzage van de betrokkene uit artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).

Dit artikel is geschreven door Ghazal Sarandib. Voor meer informatie over dit onderwerp of over andere bestuursrechtelijke kwesties, kunt u contact opnemen met haar
(g.sarandib@paulussen.nl) of met een van de andere specialisten van team Overheid en non-profit. Telefonisch zijn zij bereikbaar via telefoonnummer 043 321 6640. Afspraken zijn zowel op locatie als op onze vestigingen in Maastricht en Heerlen mogelijk.

 

Nieuws Overzicht